donderdag 14 maart 2013

'Deskundigen' 132



In every era the attempt must be made anew to wrest tradition away from a conformism that is about to overpower it.
Walter Benjamin. Thesis on the Philosophy of History. 1939

Of course, these days we do not go around annexing whatever islands look strategic. That sort of imperialism is taboo, and no vacant or unclaimed lands remain on the earth save Antartica and the odd ort like Wrangel Island north of Siberia. Therefore, since the continental and maritime growth of the United States once practiced has no place in the twenty-first century, it would seem that our tradition of Expansionism is defunct. Not proven. One can imagine for instance that Puerto Rico will someday demand the full rights to which the U.S. citizens are entitled and become the fifty-first state, or that several Canadian provinces may, in the midst of a national crackup, seek to associate with the States. But even if the United States does not expand territorially... the principle behind its Expansionism remains valid. It warns that unless opportunities continue to grow for a continually growing population U.S. politics will degenerate into ‘beggar thy neighbor’ battles over dividing the pie. In the nineteenth century that meant new farmlands had to be found. In the early twentieth century that meant markets had to be found, especially at home but also abroad, for our manufactures. After 1945 that meant a prosperous open world economy had to rise on the wreckage of depression and war. In the post-industrial twenty-first century we cannot be certain what that will mean: perhaps ‘virtual expansion’ made possible by cheaper, safe access to outer space; or ‘invisible expansion’ made possible by more intensive exploitation of the electromagnetic spectrum, computer-driven fiber-optic communications satellites; or even ‘submarine expansion’ made possible by efficient techniques to mine and farm the seabed.
Walter A. McDougall. Promised Land, Crusader State. The American Encounter With The World Since 1776. 1997


This book has argued that the international political economy of the US empire has been in a continuous decline since the late 1960s, and that its new policies of globalization/financialization and neoliberalism – what we have labeled as financial statecraft… -- have failed to arrest this decline. In the 1960s and 1970s the sterling-dollar bloc was outcompeted by Japan and West Germany; in the 1990s and 2000s by China and other emerging political economies. At the roots of this problem stands the tendency of the rate of profit to fall, resulting in the outsourcing of manufacturing and labour-power, as well as the migration from industry to ‘haute finance’. Thus, as we have shown, financialization and neoliberalism are great vulnerabilities, especially in the context of US and UK financial systems and political economies: they have proved to have little contact with the real economy and development, let alone green development and growth.

Apparently, Western capitalism has found no empirical/political ways to escape its structural crises of over-accumulation, theoretically analysed by Marx in Capital. Further, as we have maintained, US neo-imperialism, via its ‘shock therapy’ East European policy, failed to appropriate enough international value from the collapsing socialist markets to restore its profitability and industrial might.
Vassilis K. Fouskas en Bülent Gökay. The Fall Of The US Empire. Global Fault-Lines and the Shifting Imperial Order. 2012


We wanted to show in words and drawings what life looks like when the marketplace rules without constraints, where human beings and the natural world are used and then discarded to maximize profit. We wanted to look at what the ideology of unfettered capitalism means for families, communities, workers and the ecosystem.

The rise of corporatism began with the industrial revolution, westward expansion, and the genocide carried out in the name of progress and Western civilization against Native Americans. It does not denote simply an economic system but an ideology, a way of looking and dealing with each other and the world around us. This ideology embraces the belief that societies and cultures can be regenerated through violence. It glorifies profit and wealth. This is why we went to Pine Ridge, South Dakota. It was there that the disease of empire and American exceptionalism took root. The belief that we have a divine right to resources, land, and power, and a right to displace and kill others to obtain personal and national wealth, has left in its wake a trail of ravaged landscapes and incalculable human suffering, not only in Pine Ridge but across the country and the planet. What was done to Native Americans was the template. It would be done to people in the Philippines, Cuba, Vietnam, Iraq, and Afghanistan, and it is now finally done to us. This tyranny and exploitation have become our own.
Chris Hedges and Joe Sacco. Days of Destruction. Days of Revolt. 2012

De Amerikaanse politiek bleef sterk antikolonialistisch… totdat het anticommunisme de overhand kreeg.'
Geert Mak. Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika. 2012


De tien grootste multinationals hebben nu een groter inkomen dan dat van honderd landen bij elkaar.

‘Ontwikkelingslanden’ is de naam die deskundigen aan landen geven die door de ontwikkeling van anderen platgewalst zijn. Volgens gegevens van de Verenigde Naties zenden de ontwikkelingslanden via de ongelijke financiele en handelsbetrekkingen tien keer zoveel geld naar de ontwikkelde landen als zij aan externe hulp ontvangen.

‘Buitenlandse hulp' heet het belastinkje dat de zonde in de internationale betrekkingen aan de deugd betaalt. De buitenlandse hulp wordt zodanig verdeeld dat hij meestal het onrecht bevestigt en er zelden mee in tegenspraak is…

De hulp die zij hun nationale landbouwproductie geven is nog steeds heel gul, zodat zij die producten ondanks de zeer hoge kosten heel goedkoop over onze landen kunnen uitstorten en zo de boeren van het zuiden van de wereld tot de ondergang veroordelen. Volgens gegevens van de Verenigde Naties krijgt iedere boer in de Verenigde Staten gemiddeld honderd keer zoveel staatssubsidie als het inkomen van een boer op de Filippijnen. Om maar niet te spreken over het felle protectionsme in de ontwikkelde landen ter bewaking van datgene waaraan zij de grootste waarde hechten: het monopolie van de speerpunttechnologieen, van de biotechnologie en van de communicatie- en kennisindustrieen, privileges die met hand en tand worden verdedigd zodat het Noorden blijft weten en het Zuiden blijft imiteren en het tot in alle eeuwigheid zo zal blijven.
Eduardo Galeano. Ondersteboven. 1998

De Amerikaanse kolonisten bleven volgens Geert Mak sterk anti-kolonialistisch en het boek waarin hij met grote stelligheid deze absurde bewering deed, is genomineerd voor de M.J. Brusseprijs 2013, in het leven geroepen door het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten dat, gesubsidieeerd door de overheid, claimt als doel te hebben ‘het verlenen van financiële steun aan journalistieke projecten, biografieën, essays en andere vormen van non-fictie van bijzondere kwaliteit.’ De Nederlandse mainstream prijst graag zichzelf, maar doet zich even graag bescheiden voor, blijkens de volgende woorden van ondermeer Mak:

Als mens blijf ik een Calvinist… Het Calvinisme zit altijd heel erg met eigen verantwoordelijkheid, met schuld en het bijbehorende getob… Er moet nu weer een hoeveelheid ‘gewoonheid’ in mijn leven komen, dat moet écht, want anders zou het niet goed gaan. Ambitie, groei en aspiratie, ze zijn prachtig maar groei is niet hét grote gebod.


‘Gewoonheid’ dus, net zo ‘gewoon’ als in zijn ogen ‘Amerika… tot 1940 was’ en weer zou ‘moeten worden.’ Het begrip ‘gewoon’ is het codewoord van het poldermodel met zijn ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg.’ Tegelijkertijd laat dezelfde Mak weten dat hij ‘altijd al een geheime liefde’ heeft gekoesterd voor juist het land dat bij uitstek symbool staat voor ‘ambitie, groei en aspiratie’  als ‘hét grote gebod.’ Hoewel ‘ambitie, groei en aspiratie… niet hét grote gebod’ mogen zijn, geldt voor hem toch dat de ‘ambitie en aspiratie’ om de ‘rol van internationale politieagent’ te vervullen godzijdank ‘de basisfilosofie’ vormde ‘achter talloze Amerikaanse interventies overal ter wereld…’ De enige reden waarom deze schizofrenie beloond wordt met een nominatie van zijn boek is dat cognitieve dissonantie kenmerkend is voor de mainstream-visie. Daarenentegen beschrijft een kritische Amerikaanse auteur en oud correspondent van de New York Times, Chris Hedges, de werkelijkheid zoals die door ontwikkelde burgers wordt ervaren en in Days of Destruction. Days of Revolt historisch wordt verklaard. Over de verovering van de Black Hills in Zuid Dakota, een gebied dat door de indianen als heilig werd beschouwd en dat eerder in het Fort Laramie Treaty of 1868 door de Amerikaanse regering aan hen was toegewezen, bericht Hedges het volgende:

Washington, determined to seize the land anyway, launched a prolonged military campaign on behalf of mining companies and land speculators to decimate Indians bands that resisted and refused to resettle on Indian agencies.

Custer, and the commercial interests he sought to protect and advance, set out to obliterate the Indians who stood in the way of the acquisition of buffalo herds, timber, coal, gold, and later minerals such as uranium, commodities they saw as sources of power and enrichment. Land was increasingly sliced up into parcels – usually by the railroad companies – and sold. Sitting Bull acidly suggested they get out scales and sell dirt by the pound. The basic elements that sustain life were reduced to a vulgar cash product. Nothing in the eyes of the white settlers had an intrinsic value. This dichotomy of belief between white man and Native American was so vast that those who held on to animism and mysticism, to ambiguity and mystery, to the centrality of the human imagination, to communal living and a concept of the sacred, had to be extinguished. The belief sustem encountered on the plains, and in the earlier indigenous communities in New England destroyed by the Puritans, was antithetical and hostile to capitalism, as well as to the concepts of technological progress and empire, and to the ethos of industrial society. The honoring of the mystery of life, the embrace within native cultures of something very close to the Socratic dictum to know thyself, was pitted against the blind lust for empire, wealth, and power. The allegorical was pitted against the prosaic. The pre-modern view of the world as a living and sacred entity was violently vanquished, to be replaced by a culture that knelt before the power of the machine and a wage economy. This idolatry of efficiency, rationalism, capitalist expansion, and empire was later summed up by the sociologist Max Weber as the ‘disenchantment of the world’ – a disturbing characteristic, Weber argued, of Western culture,

Een ontzieling die voor de 'kinderen van de jaren 50… een droomland’ verbeeldden, waarvoor de doorsnee burger ‘in de provincie’ zoals Geert Mak en zijn lezerspubliek ‘altijd al… een geheime liefde’ koesterden. En zo ging in steeds grotere delen op aarde de ‘disenchantment of the world’ door. Zowel hier in de polder als in het ‘droomland’ waaruit ‘een enkele keer een flard over de oceaan kwam zeilen’ bestond de Calvinistische God alleen nog op zondag onder het dak van een kerk, of werd de God van de judeo-christelijke cultuur, wegens overbodigheid, dood verklaard, waardoor nog meer flarden moderniteit het bestaan ongestoord verder konden reduceren tot arbeid en consumptie. En op die manier ontstond er zelfs een nieuwe taal, zoals Galeano, die aan de arme kant van de streep opgroeide, treffend heeft opgemerkt:

. kapitalisme tooit zich met de artistieke naam ‘markteconomie’;
 . imperialisme heet ‘globalisering’;
.  slachtoffers van het imperialisme heten ‘ontwikkelingslanden’, wat hetzelfde is als dwergen kinderen noemen;
.  armen heten ‘behoeftigen’ of ‘mensen met weinig middelen’;
.  het recht van de werkgever om een arbeider zonder vergoeding of uitleg te ontslaan heet ‘flexibiliteit van de arbeidsmarkt’;
.  foltering heet ‘illegale dwang’ of ook het uitoefenen van ‘fysieke en psychologische druk’;
.  wanneer dieven van goede familie zijn, zijn het geen dieven maar ‘kleptomanen’
.  plundering van gemeenschapsgelden door corrupte politici luistert naar de naam ‘onwettige verrijking’;
.  een neger is een ‘kleurling’;
.  ook de tijdens militaire operaties vernietigde mensen zijn geen doden: in het gevecht gesneuvelden zijn ‘verliezen’ en burgers die omkomen zonder dat zij er iets mee te maken hebben vormen ‘collaterale schade’
  
Met andere woorden: ook de taal is ontzield geraakt waardoor de basis van alle communicatie is ondermijnd. Het was de grote joodse satiricus Karl Kraus uit Wenen die al voorafgaand aan de opkomst van de nazi’s en de fascisten vergeefs ervoor waarschuwde dat ‘taal de moeder van de gedachte is, niet haar dienstmeid.’ En de al even scherpzinnige joodse taalkundige George Steiner beschreef in Verval van het woord

wat politieke beestachtigheid en leugen van een taal kunnen maken, wanneer deze laatste is losgescheurd van de wortels van de moraal en het gevoelsleven, afgestompt door cliche's, loze beweringen en woordrestanten. Wat met het Duits gebeurd is, vindt ook in minder dramatische vormen elders plaats. De taal van de massamedia en de reclame... de stijl van het huidige poltieke debat, zijn even zovele duidelijke bewijzen voor het verdwijnen van de vitaliteit en de nauwkeurigheid van uitdrukking. De taal van onze gemeenschap is in een hachelijke toestand geraakt, wanneer een onderzoek naar radio-actieve neerslag de naam ‘Operation Sunshine’ kan krijgen.

In verband met de corrumpering van de taal stelde de de grote joods Hongaarse auteur Imre Kertész in zijn in 2004 verschenen essaybundel De verbannen taal:

Het is inmiddels duidelijk: het overleven is geen persoonlijk probleem van de overlevenden, de lange, donkere schaduw van de Holocaust ligt over de hele beschaving waarin hij is gebeurd, en die beschaving moet verder leven met het gewicht en de gevolgen van het gebeurde.

Het ergelijke is dat de westerse mainstream suggereert dat de holocaust niet meer is geweest dan een uitwas, zo uniek dat eigenlijk onverklaarbaar is hoe in het hart van de christelijke beschaving deze barbarij kon ontstaan. En dat terwijl we beter kunnen weten. De Zweedse auteur Sven Lindqvist wijst er terecht op dat ‘Auschwitz de moderne industriële toepassing [was] van een uitroeiingspolitiek waarop de Europese overheersing van de wereld […] lang heeft gesteund.’ Mensen die nu ineens spreken van 'de joods-christelijke cultuur' doen alsof de industriele uitroeiing van de joodse Europeanen geen enkele voorgeschiedenis kent, en geen 'lange, donkere schaduw' werpt over 'de hele beschaving waarin hij is gebeurd,' zoals Kertész terecht opmerkte, om er naderhand aan toe te voegen dat

u van mij [moet] aannemen dat de historische misdaden van deze eeuw in niet geringe mate het gevolg zijn van extreme abstractie, van de bijna ziekelijke woede van het denken en het daarmee gepaard gaande totale gebrek aan verbeelding.

Dat fundamentele probleem weigert de westerse mainstream in 'de joods-christelijke cultuur' onder ogen te zien. Alleen al de term 'joods-christelijke cultuur' is een problematische, omdat ze een exclusiviteit claimt die wederom de bron van geweld is, zoals we elke dag weer kunnen zien in de oorlogen die namens de 'joods-christelijke cultuur' worden gevoerd. Opnieuw wordt het grootscheepse geweld verkocht via de propaganda van de officiele opiniemakers van de mainstream, die onze wanorde aanprijzen als orde, evenwicht tussen de verschillende machten, binnen Amerika en ook in de rest van de wereld.'

Imre Kertész weet beter. Dat is niet verwonderlijk, want hij is een ervaringsdeskundige die Auschwitz en Buchenwald overleefde, een intelligent mens die drie totalitaire systemen over zich heen kreeg, eerst het nazisme, toen het communisme en nu het neoliberale kapitalisme. En onder al die heilsleren geldt allereerst:

Collaberatie als nationale bestaansvorm... Wat moeten we nu geloven? Wat is de werkelijkheid, en waar moeten we ons aan houden? 'Ach, wat hebben wij gemaakt van het woord! In sommige monden voldoet het niet eens meer voor leugens, het is dieper gezonken dan dat, het is weggezakt in betekenisloosheid,' schrijft Denis de Rougemont in zijn boek La part du diable. Maar het ressentiment, die troebele drab van driften die onder de woorden borrelt, is echt. Het wordt enerzijds gevoed door angst en bestaansonzekerheid: veel intellectuelen, die hier jaren- en decennialang op hun eigen manier om de vrijheid hebben gevochten (of om datgene wat ze voor vrijheid aanzagen), merkten plotseling dat de grond onder hun voeten werd weggetrokken. In werkelijkheid stortte slechts het waardensysteem in waarin zij een vaste plek hadden. De snelheid waarmee dat gebeurde leek op een vrij val en dat schokte hen. Tegen de tijd dat ze bijkwamen van de dreun van die val en uit de stofwolken van de puinhopen te voorschijn kwamen, sprak de wereld om hen heen inmiddels de taal van beurzen, banken en mafia's.

Kijk en luister naar het taalgebruik van de macht. Dat spreekt boekdelen. Een willekeurig voorbeeld uit het door de macht geprezen boek Promised Land, Crusader State van de Amerikaanse Pulitzer Prijs winaar, professor Walter A. McDougall:

so long as the United States is itself a Great Power, the Monroe Doctrine (by whatever sanitized name it may go by) will rest lightly in the American holster against the day of a showdown.

Het terroriseren van naar schatting bijna 600 miljoen Latijns-Amerikanen wordt zonder enige publieke ophef vergeleken met een cowboy die met zijn pistolen losjes in zijn ‘holster’ een dorp in het Wilde Westen terroriseert. De Amerikaanse agressie wordt ‘by whatever sanitized name it may go by’ als doodnormaal afgeschilderd en toegejuicht door Henry Kissinger, de New York Times, de Wall Street Journal, de Christian Science Monitor, en Foreign Affairs, en alle andere spraakmakende spreekbuizen van de economische en politieke macht. Zo werkt de propaganda in een land waar 1 procent van de bevolking meer dan 40 procent van alle rijkdom bezit. Dit is de ‘sanitized,’ officieel gesanctioneerde versie van de mainstream in zowel de VS als Europa. Desondanks weigeren de gemarginaliseerde stemmen in de VS zich bij die zieke werkelijkheid neer te leggen. Mensen als bijvoorbeeld William Rivers Pitt blijven terugpraten.

William Rivers Pitt is a Truthout editor and columnist.  He is also a New York Times and internationally bestselling author of three books: "War on Iraq: What Team Bush Doesn't Want You to Know," "The Greatest Sedition Is Silence" and "House of Ill Repute: Reflections on War, Lies, and America's Ravaged Reputation." He lives and works in Boston.

Op 13 maart 2013 verscheen de volgende ‘j’accuse’ van hem:

Allowing the perpetrators of war crimes - widely televised ones at that - to retain their good name and go on Sunday talk shows as if they had anything to offer besides their ideology of murder and carnage is intolerable. Entertaining the idea that the billions we spend preparing for war cannot be touched, and so the elderly and the infirm and the young and the weak and the voiceless must pay the freight instead, is intolerable.
The pornography of America's global killing spree is intolerable, and, by the by, I am sick of hearing about drones. A child killed by a Hellfire missile that was fired from a drone is exactly, precisely as dead as a child killed by a Hellfire missile fired from an Apache attack helicopter, precisely as dead as a child killed by a smart bomb, precisely as dead as a child killed by a sniper, precisely as dead as a child killed by a land mine, or by a cruise missile, or by any of the myriad other ways instant death is dealt by this hyper-weaponized nation of ours.

Exactly, precisely as God damned dead, and the blood is on our hands regardless of the means used to do the killing. The issue is not the drones. The issue is our hard, black hearts, and the grim fact that the debate in this country right now is not about whether the killing is wrong, but about the most morally acceptable way of going about that killing. Drones are bad, but snipers are better, because you don't hear the buzzing sound in the sky before your lights go out forever. Or something.

It is the killing, it is the permanent war, it is our deranged national priorities. It is the system we live under which requires the serial deaths of all those innocents to maintain our economic health that should appall us. We sup upon the blood and bonemeal that is the byproduct of the idea that is America, and we sleep. And we sleep.


Inderdaad, Geert Mak heeft gelijk toen hij op 2 november 2012 zichzelf met de volgende woorden beschuldigde:

Waar blijft, in deze chaos van telkens botsende en elkaar tegensprekende verhalen, de rol van de historicus? Zijn werk is – en ik volg nu de definitie van de Amerikaans/Hongaarse historicus John Lukacs – in de eerste plaats ‘het streven naar waarheid door het uitbannen van onwaarheid.’ Geschiedschrijving kan, zo betoogt hij, nooit ‘objectief’ zijn zoals de exacte wetenschappen – en dat betekent dat geschiedenis geen gespecialiseerde methoden kent en geen eigen specifieke taal. Woorden zijn voor de historicus dan ook meer dan de verpakking van feiten: het gaat minstens zozeer om de formulering, om de associaties die ze opwekken, ja, om het verhaal… Doen we dat genoeg? Nemen wij, chroniqueurs van het heden en verleden, onze taak, het ‘uitbannen van onwaarheid’, serieus genoeg.  Zeker in deze tijd? Ik vraag het me af.  Op dit moment vindt op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats die grote consequenties heeft.

De reden van het feit dat Mak volgens eigen zeggen niet optimaal streeft naar ‘het uitbannen van onwaarheid’ weten we inmiddels: de cognitieve dissonantie van de mainstream. Maar de oorzaak van  deze kwaal is weer iets heel anders. Morgen meer daarover.



Geen opmerkingen: