donderdag 9 januari 2014

De Mainstream Pers 115


Over de onvoorwaardelijke steun van zijn vader, dominee Catrinus Mak, aan het kolonialisme in Nederlands-Indië schreef zijn zoon in De eeuw van mijn vader:

Veel later, toen hij zijn herinneringen opschreef, sprak mijn vader van een ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Achteraf schaamde hij zich diep over deze periode. Ik maakte me, schreef hij, enkel druk over de handhaving van het sabbatsgebod.

Voor zover ik weet heeft zijn publiek zich niet verwonderd over het begrip ‘schaamte’ dat Mak hier gebruikt. En toch is het woord ‘schaamde’ in dit verband op zijn minst opmerkelijk. Volgens de officiële definitie is 

Schaamte een onaangename psychosociale emotie waarvoor de angst om door anderen misprezen of zelfs niet meer door de groep geaccepteerd te worden bepalend is. Schaamte is daarmee een sterk cultureel bepaald fenomeen, dat ongeveer de tegenpool van het eergevoel vormt.

Met andere woorden: het is een emotie die wordt opgeroepen door het oordeel van anderen, vooral dat van de peer group. Uit de beschrijvingen van zijn zoon Geert valt op te maken dat Mak senior leed aan een minderwaardigheidsgevoel, en dat maakt aannemelijk dat hij zich als burger inderdaad voor zijn racistische kolonialistische opvattingen zal hebben geschaamd toen eenmaal de tijdgeest was veranderd en het ouderwetse kolonialisme onhoudbaar was gebleken. Maar dit is slechts de helft van het verhaal, want Catrinus Mak was zijn werkzame leven lang ook nog dominee, en dus een verkondiger van de blijde boodschap van wat de christenen als hun Verlosser zien, de Heiland die voor de zonden van de mens aan het kruis was gestorven. Mak junior schildert zijn vader af als een man die ‘op zijn manier met God [wandelde], en dat gaf zijn leven een bepaalde zorgeloosheid waarmee hij zich soms afsloot voor zijn allernaasten.’ Dit verklaart ten dele waarom hij de onderdrukking en uitbuiting van de inheemsen kon accepteren. Gefocust op zijn zwijgzame God kon hij zich afsluiten voor de Ander, waardoor zijn eigen vrouw ‘de prijs voor het lichte leven van haar man betaalde -- zonder dat hij dat ooit zag,’ aldus haar zoon die meldt dat zijn moeder, volgens eigen zeggen, ‘in Indië altijd bang was,’ ook voor ‘het vreemde en ondoorgrondelijke van dit immense land.’ Wat zich buiten de wandeltocht met God voltrok zag de zo godsvruchtige Mak senior niet. Hoe kwam dit? Zijn zoon Geert zwijgt erover, terwijl nu juist dit gegeven zijn manier van geschiedschrijving een verhelderende en bredere context zou hebben gegeven. Het in wezen simpele verhaal van zijn ouders zou dan boven de eigen beperkingen zijn verheven en zou hun geschiedenis een universeel aspect hebben geven. Mak was daartoe niet in staat. Hij biedt zichzelf en zijn Nederlandse lezers een  ontsnappingsroute door te zwijgen over de ware beweegredenen van zijn vader en moeder. Men hoeft bij Mak’s wijze van geschiedschrijving de eigen verantwoordelijkheid niet onder ogen te zien, er is altijd wel een excuus voor handen, maar bijna nooit een verklaring. Motieven blijven achter een mist van anekdotiek, eufemismen, en Makkiaanse paradoxen verborgen. Daardoor blijft de vraag: hoe kon dominee Catrinus Mak zich zo afsluiten voor de realiteit van de eeuw waarin hij samen met zijn gezin en zijn almachtige God leefde? Waarom was hij blind voor het menselijke leed rondom hem? Had het met zijn minderwaardigheidsgevoel te maken? Of met een existentiële, alles dominerende, angst? Maar wat betekent dan die ‘bepaalde zorgeloosheid’? Ik kan niet anders concluderen dan dat we te maken hebben met iemand die een bepaalde affectie miste en zich overeind hield met het geloven in een abstracte Godheid, die ver van de wereld de ene keer wraaklustig was en dan weer barmhartig. Hij is in dit opzicht vergelijkbaar met hedendaagse toeristen die, beschermd door een gecultiveerde stoornis, volstrekt onaangedaan van een vakantie kunnen genieten in een of ander luxueuze resort in een straatarm land. Maar dan nog, dit zijn slechts beschrijvingen. Hoe kan het dat een ontwikkeld mens niet beseft dat hij zichzelf vernedert en de leer van zijn God schendt wanneer hij ‘is caught in the culture of oppression,’ zoals Mahatma Ghandi duidelijk probeerde te maken? Waarom gold voor Catrinus Mak de zondagsrust meer dan de ‘andere negen geboden -- Gij zult niet stelen. Gij zult niet begeren. Gij zult uw naasten liefhebben als uzelve,‘  een vraag die hij zichzelf veel later stelde, maar geen  antwoord op gaf. Waarom zwijgt zijn zoon hierover en komt hij niet verder dan te vermelden dat zijn vader dit toeschreef aan naïviteit, wat op zich geen plausibel antwoord is. ‘Naïviteit is een geesteshouding die gekenmerkt wordt door onbevangenheid, eenvoud, ongekunsteldheid en openhartigheid,’ maar daar was Mak senior te opportunistisch voor, zoals uit De eeuw van mijn vader duidelijk wordt. Na één van de vele protestantse schisma’s stelde Mak senior

zich voorzichtig op omdat hij niet uit de Gereformeerde Kerken wilde worden gezet zoals twee van zijn studievrienden was overkomen en vertrok daarom naar Nederlands-Indië.

Het getuigt niet van een ‘onbevangen geesteshouding’ wanneer een geestelijke zijn visie op Gods woord aanpast aan de doctrine van de macht, maar juist van het tegenovergestelde, namelijk van een niet geringe gewiekstheid. Mak senior vreesde de machtigen in zijn kerk, wist dat hij daar afhankelijk van was en dat ook de ‘kleine luyden’ hebben zouden laten vallen als hij zijn eigen geloofsovertuiging volgde. En een dominee zonder kerk, is als een café zonder bier. Catrinus Mak realiseerde zich dit alles maar al te goed en paste zich onmiddellijk aan toen hij gevaar rook. Daarentegen had hij van het kolonialisme helemaal niets te vrezen. Integendeel zelfs, het verschafte hem status. De immoraliteit van het repressieve en uitbuitende kolonialisme was tot norm verheven, en opnieuw paste hij zich aan. Dat dit een grove schending van de wetten van zijn geloof betekende, nam hij op de koop toe. In feite verraadde hij zijn geloof, en toen hij zich dit veel later realiseerde, leidde dit niet tot berouw, maar tekenend genoeg tot schaamte. Zelfs nog op zijn oude dag conformeerde hij zich daarmee aan de opvattingen van het collectief en van de macht, vandaar de schaamte. Berouw is het persoonlijk besef van schuld, en daaraan gekoppeld een bepaalde droefheid daarover. Een dominee past geen schaamte, maar berouw, het oprechte besef dat men verkeerd heeft gehandeld. Berouw is eigen aan vooral het protestants-christelijk geloof. Schaamte heeft te maken met het verlies aan imago, berouw met het besef van het eigen falen. Van schaamte kan men niet leren, van berouw wel. Maar omdat Cartrinus Mak en zijn echtgenote Geertje door hun kleinburgerlijke achtergrond zeker in Nederlands-Indië, maar naar alle waarschijnlijkheid hun hele leven lang in de greep leefden van  talloze maatschappelijke angsten hebben ze  niet van hun ervaringen kunnen leren. Dat was het tragische element van hun leven, en aangezien zij model staan voor de Nederlandse Spießbürger, had hun zoon Geert dit moeten uitwerken, zodat hun eenvoudig verhaal een universeel aspect had gekregen en zijn publiek een fundamenteel onderdeel van zichzelf had kunnen leren. Elke geschiedschrijving is stichtend, en wel omdat ze de mens een plaats geeft in zijn tijd, en zijn absurditeiten toont, maar in De eeuw van mijn vader blijft de beschrijving aan de oppervlakte, het blijft flinterdun, ‘voer voor debielen,’ kwalificeerde de recensent Michaël Zeeman het boek van Mak. Treffender nog zou zijn als hij had gesteld dat Maks boeken ‘voer’ voor de mainstream Nederlanders is, vandaar dat hij uitgroeide tot een bestseller-auteur, en de nationale ‘historicus,’  die in de commerciele massa-media overal zijn zegje mag doen. Geert Mak geeft zijn publiek ‘hoop’ tegen beter weten in. Hij leert de ‘kleine luyden’ niets wezenlijks, maar stelt ze gerust, als opiniemaker geeft hij hen de mogelijkheid aan hun eigen verantwoordelijkheid te ontsnappen. Door de wijze waarop hij het opportunisme van zijn ouders beschrijft, geeft hij zijn Nederlands publiek een rechtvaardiging voor het eigen opportunisme. Nooit zijn ze werkelijk schuldig, schuldig is alleen de tijd, ze lijden allen aan een eeuwig voortdurend ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Het is de wereld waarin niemand kan leren, omdat niemand zich persoonlijk aansprakelijk voelt en dus berouw kan hebben voor de eigen daden. Men kan zich hooguit vrijblijvend 'schamen.' In het universum van Geert Mak en zijn publiek bepaalt de macht de werkelijkheid, de gewone mens probeert alleen maar te overleven. Niet voor niets schreef onze grootste historicus, Johan Huizinga, in het essay De Nederlandse volksaard (1934) dat ‘Hypocrisie en farizeïsme hier individu en gemeenschap [belagen].’ Er is sprake van een ingeboren mentaliteit die ‘een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’ Huizinga voegde hieraan toe dat deze houding ‘[gemakkelijk] leidt tot politieke onverschilligheid en afzijdigheid.’ Enkele pagina’s verder stelde hij dat 

Indien onze grote groeperingen der volksvertegenwoordiging ooit de naam van politieke partijen hebben verdiend, dan hebben zij de aanspraak daarop toch reeds lang verloren…

Wanneer men de massa uitnodigt, zich te groeperen naar ideeën en inzichten, dan is het resultaat dat zij zich groepeert naar belangen, of belangetjes, of leusjes…

Een staatkunde, die haar oogmerk al te zeer richt op de weegbare grootheden van het sociaal-economische leven, loopt gevaar, aan de werkelijke grondslagen der politeia, aan de politieke instincten, voorbij te gaan. Let wel, politieke instincten, dus intellectuele, geen instincten in het algemeen, zoals die van hoogmoed en toorn, waarop de hedendaagse staatskunst zo gaarne speculeert…

Meer dan ooit ben ik overtuigd, niet te veel te hebben gezegd, toen ik bijna tien jaar geleden terloops schreef, dat ‘de Nederlandse Maagd, in haar onschuld, uit het ei van het evenredig kiesrecht het kuiken der parlementaire oligarchie heeft gebroed.’ Van een werkelijke parlementaire praktijk is sinds lang geen sprake meer. De volkswil kan zich evenmin spontaan vormen als uitspreken of doorzetten…

Bij een voortduring van ons huidige partijen-régime zou zich naar alle waarschijnlijkheid het verschijnsel voordoen, dat sommige andere staten reeds lang te zien hebben gegeven, namelijk dat bij een ondoeltreffend politiek stelsel het gehalte der praktische politici in toenemende mate daalt, eerst in de volksvertegenwoordiging, vervolgens ook in de regering zelf…

De kreet om vrijheid, die eens zo hartstochtelijk door de wereld schalde, is rondom verstomd. Het streven van de tijd gaat uit naar onderwerping aan leiding, zelfs aan dwang. Men spreekt van vrijheid als een versleten leus. Velen zouden ons oude geestelijk erfdeel van ontzag voor een afwijkende mening maar al te geredelijk willen prijsgeven. 

Deze visie toont nog eens duidelijk dat Geert Ma niet het vermogen bezit van Huizinga om te registreren wat achter de façade van alledag ligt. Niet alleen in De eeuw van mijn vader, maar in zijn hele denken overstijgt Mak zelden of nooit de mainstream opvattingen over de werkelijkheid. Omdat hij geen enkel gevoel voor het tragische heeft,  moet alles oplosbaar lijken, en te vangen zijn in een leuze als bijvoorbeeld: ‘Geen Jorwerd zonder Brussel.’ Nergens in zijn publicaties dringt datgene door wat Huizinga al in het interbellum opmerkte, namelijk dat Nederland een ‘parlementaire oligarchie’ is, en dat de macht dus in handen is van een kleine, zichzelf door coöptatie in stand houdende, elite. Integendeel zelfs, Geert Mak probeert koste wat kost onderdeel te worden van die ‘elite,’ want net als zijn gewiekste vader is de enige les die hij uit de geschiedenis heeft getrokken: ‘if you can’t beat them join them.’ Het gevolg is dat hij een markt bedient en daarom de realiteit niet kan aanvaarden. Er moet tegen beter weten in ‘hoop’ blijven bestaan, ook al dient dit ten koste te gaan van de ‘waarheid.’ Geert Mak kan niet accepteren dat zoals John Berger het in zijn essaybundel Stemverheffing (1992) verwoordde:

Er zijn tal van waarheden waarvoor geen directe oplossing bestaat. Het woord ‘oplossing’ raakt niet aan het tragische. Wíj moeten in aanraking komen met het tragische en ons erdoor laten raken. We zouden er misschien door veranderen als we het benoemden. Ook benoemd blijft het tragische tragisch, maar slecht nieuws zou het niet worden. Alleen van daaruit is een realistische politiek mogelijk.

Als zoon van een evangelisatie-predikant kan het tragische geen plaats in zijn ideologie krijgen, omdat hij en zijn publiek op zoek zijn naar verlossing. Als die niet van God komt, dan moet het van het materialisme komen, en dient het hele universum aan de wil van de mens ondergeschikt te worden gemaakt. Het was deze hybris waartegen Gustave Flaubert  zich verzette toen hij in een brief aan mejuffrouw Leroyer de Chantepie schreef:

Lichtzinnige, bekrompen lieden en verwaande, bevlogen geesten willen overal een conclusie in vinden; zij zijn op zoek naar het doel van het leven en de afmetingen van het oneindige. Ze nemen wat zand in hun arme kleine handjes en zeggen tegen de Oceaan: 'Ik ga de korrels van je kusten tellen.' Maar omdat de korrels door hun vingers stromen en het rekenen lang duurt, stampen zij van woede en huilen. Weet u wat je op het strand moet doen? Je moet neerknielen of wandelen. Wandelt u maar.


Waar bleef in Geert Mak’s relaas over zijn ouders in Indië de naam van Multatuli? Nergens wordt in Mak’s Indie-verslag de man genoemd die tegen het koloniale onrecht streed en wiens meesterwerk Max Havelaar in 2002 werd uitgeroepen tot 'het belangrijkste Nederlandstalig letterkundige werk aller tijden.' Waarom kon de bestuursambtenaar Eduard Douwes Dekker wel de onderdrukking en uitbuiting aan de kaak stellen en dominee Catrinus Mak zeven decennia later niet? Waarom zwijgt zijn zoon Geert Mak daarover? 

Nog in 1859 schreef Douwes Dekker, berooid in Brussel, Max Havelaar, of De koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. In de Max Havelaar maakte Douwes Dekker de koloniale misstanden in Nederlands-Indië, die hij van zeer nabij had aanschouwd en waartegen hij tevergeefs had geageerd, op beeldende wijze openbaar: zo staan er meeslepende vertellingen ("Saïdja en Adinda") in over de uitwerkingen van het gezagsmisbruik op de bevolking. In de figuur van koffiemakelaar Batavus Droogstoppel verschijnt een onsterfelijke karikatuur van de Hollands-calvinistische ondernemer ten tonele, die met zijn welbegrepen en godsvruchtig eigenbelang, half-naïef en half doortrapt, het systeem van onderdrukking in stand houdt, terwijl hij er een verwrongen voorstelling op nahoudt van wat er aan de andere kant van de wereld gebeurt. Het boek bevat verder, naast interessante tafelgesprekken (waarin Douwes Dekkers periode op Sumatra wordt beschreven), letterlijke weergaven van ambtelijke stukken die Douwes Dekker verstuurde en ontving als assistent-resident van Lebak, waardoor voor de lezer de waarheid onder oppervlakte steeds duidelijker wordt.

Ging er bij Geert Mak, die de eeuw van zijn vader had willen beschrijven, geen lichtje op toen hij las over het ‘godsvruchtig eigenbelang, half-naïef en half doortrapt,’ van ‘Batavus Droogstoppel’? Hoe kon Catrinus Mak, die op hetzelfde Sumatra leefde als Eduard Douwes Dekker,  het gesloof van zijn ‘baboe Clown’ en al die andere bedienden niet zien, terwijl hij met zijn ‘God [wandelde]’? Wat dacht dominee Mak toen hij ‘in de jaren dertig rondreed’ in het gebied waar eerder ‘zestig tot zeventigduizend personen [stierven],’ als gevolg van de Nederlandse terreur tegen de burgerbevolking van Atjeh. En waarom gebruikt zoon Mak het begrip ‘stierven’? Sterven doen we allemaal, maar ze ‘stierven’ niet, ze werden vermoord. En waarom halveert hij het geschatte aantal doden?

In totaal vielen er in Atjeh in de koloniale tijd, volgens een schatting van onderzoeker Paul van 't Veer, als gevolg van het optreden tegen opstanden meer dan 100.000 doden en een half miljoen gewonden... Van de Indonesische dwangarbeiders in Nederlandse dienst kwamen er naar schatting 25.000 om.

Zij die ooit de krijgsgeschiedenis van de Archipel bestudeerden, herinneren zich hem van de foto (zie de  foto hierboven) die werd genomen in een veroverde benteng in het Gajoeland. Van Daalen staat daar naast zijn mannen in een bres op de verschansing. Op de voorgrond liggen gesneuvelde Gajoes - het onderschrift vermeldt dat er 561 het leven lieten - en bij een in leven gebleven baby staat een schildwacht. Van Daalen werd uitbundig geprezen om zijn militaire prestaties, anderzijds was zijn optreden omstreden tot in de Tweede Kamer der Staten-Generaal toe. 

Wat dacht Mak senior toen zijn Indische chauffeur hem door dit gebied reed en de zielenherder ‘trots het monument voor overste Van Daalen [werd] getoond. Hele landstreken waren nog steeds verlaten en verwoest.’

Enige achtergrondinformatie over overste, en later generaal van de KNIL, Frits van Daalen:

De tweede in rang onder Van Heutsz en de zoon van vader Van Daalen die in 1874 weigerde GG Loudon een hand te geven... Zoonlief had een hekel aan 'Inlanders'.

Voerde op bevel van Van Heutsz de beruchte tocht door de Gajo en Alas gebieden uit in het zuiden van Atjeh, waarbij in een paar maanden ca één derde van de bevolking (mannen, vrouwen en kinderen) werden omgebracht. En liet daar gewoon foto's van nemen.

Volgde Van Heutsz op als Gouverneur van Atjeh en voerde een schrikbewind uit over Atjeh. De toenmalige 2e Kamer eiste, na de rapportages door Wekker, van Van Heutsz als GG een onderzoek. 

Van Daalen wilde echter niet toegeven dat hij iets verkeerds had gedaan, want "hij had niets anders gedaan dan het beleid van zijn voorganger Van Heutsz met diens nadrukkelijke toestemming voortgezet". 

Gelukkig voor Van Heutsz trad Van Daalen vrijwillig terug als Gouverneur, kreeg z'n MWO en werd vervolgens bevelhebber van de KNIL troepen op Java. 

De periode Van Daalen is de geschiedenis ingegaan als de Van-Daal-isme periode. 

In Atjeh is zijn naam nog steeds bekend, men spreekt er van de tijd "voor" Van Daalen en "na" Van Daalen. 
Een 2e Kamerlid in 1903 noemde hem de Alva van Atjeh en dat zegt toch al genoeg... 

Toch werd er een monument opgericht voor de helden die vielen voor het Nederlandse vaderland, voor de doden en gewonden onder de lokale bevolking uiteraard niets.

Geert Mak gebruikt meer dan eens de eigenschap ‘zorgeloosheid’ om zijn vader te typeren. In plaats van dat dit begrip Catrinus Mak vrijpleit, maakt het hem alleen maar nog schuldiger. Waarom bleef deze diep gelovige ‘christen’ zo ‘zorgeloos,’ terwijl hij geconfronteerd werd met het grootst mogelijke onrecht? Wat bedoelt zijn zoon met het woord ‘zorgeloosheid’? Het woordenboek vertelt ons het volgende over dit begrip: ‘1) Achteloosheid 2) Gerustheid 3) Incurie 4) Inobservatie 5) Luchtigheid 6) Nalatigheid 7) Nonchalance 8) Onbezorgdheid 9) Onvoorzichtigheid.‘   http://www.encyclo.nl/begrip/ZORGELOOSHEID 

Mij lijkt het synoniem ‘inobservatie’ Mak senior’s houding het dichtst te benaderen.

Vergelijkbare woorden van het woord inobservatie zijn: 

onverschilligheid, nalatigheid, nonchalance
nalatigheid, slordigheid, achteloosheid, negligentie


Maar ook hier komen we niet veel verder mee, want de vraag blijft: waarom was de verkondiger van Gods woord zo 'onverschillig' ten opzichte van het leed van anderen. Nu weet ik wel dat ‘wie de dominee wil eren, niet met hem moet verkeren,’ maar toch verwacht ik van iemand die zijn vader als model neemt om een hele eeuw te beschrijven dat hij op zijn minst een poging onderneemt de merkwaardige paradoxen van deze man te verklaren. Maar dat doet Mak junior niet. Ook hij blijft blind voor de werkelijkheid door van de foutieve aanname uit te gaan dat beschrijvingen tevens verklaringen zijn. Daarover later meer.





Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...